De pijn van het zijn
De bekende zwarte deken valt over me heen. Zomaar, uit het niets.
Alles wordt donker om me heen, alsof mijn gedachten de hele wereld
verduisteren. Alsof er niets anders meer bestaat dan somberheid; verstikt in
verhullende nevels die elk gevoel, elk sprankje hoop, lach en wilskracht
buitensluiten. Ik ben, ik besta, maar meer ook niet. In mijn buik regeert een
beklemmend gevoel, een bron van onheil. Het voelt naar aan. Niets is de moeite
waard, niets raakt me, niets kan me bewegen iets te doen. Ik zit gevangen in
mijn onzichtbare dwangbuis van leegheid, die geprojecteerd wordt in alles om me
heen - als een woekerend, gapend gat, omringd door torenhoge, onoverbrugbare
muren.
Dit ben ik niet, dit wíl ik niet zijn. Ergens in de oorverdovende
stilte tracht ik uit de vernietigende wervelwind te komen die in het diepste
hart van de afgrond raast. Ik klauter, reik mijn handen uit. Ze grijpen in het
abstracte, tevergeefs. Waarom ben ik hier weer beland? Ik haat het hier. Niets
leeft in dit schimmenrijk. Ik zie de buitenwereld door versluierde oogleden.
Praat niet tegen me, stel me geen vragen - zeker niet de ‘waarom vraag’ - en
zeg niet dat het allemaal wel meevalt, dat het overgaat. En, alsjeblieft,
gebruik vooral geen verwijtende woorden als ‘altijd’ of ‘alweer’. Laat me…
Met mijn handen om mijn knieën heengeslagen wieg ik op en neer. Mijn tijd
verbijtend, wachtend tot alles opklaart. Ik leef niet. Ik overleef niet eens.
Ik adem enkel. Mijn gevoelens zijn bevroren, gereduceerd tot een leeg omhulsel.
Mijn mensheid is me ontnomen. Dit pure zijn is onverdraaglijk.
Er bestaat geen masker voor dit gevoel. Die stadia ben ik gepasseerd.
De kracht ontbreekt me om te doen alsof. Ik heb al mijn resterende kracht nodig
om te blijven, om te beseffen dat dit een fase is en geen status quo. Meer kan
ik niet doen. Misschien lijk ik koud. Ik geef geen antwoord en laat je in de
steek. Gezellig ben ik niet, ik weet het. Je wordt somber als je naar me kijkt.
Ik zie je niet, leef niet in jouw wereld. Het spijt me dat ik niet kan doen wat
je wilt, niet kan zijn wie je wilt. Geloof me, er is zo veel dat ik wil zeggen,
maar de woorden verstikken me in de keel. Ik zit op slot. Probeer me niet uit
deze afgrond te dwingen. Dat werkt niet; je zou me doormidden trekken. Onder
mijn huid strijd ik een episch gevecht tegen het allesverslindende monster dat
het Niets wordt genoemd. Deze veldslag moet ik zelf winnen, anders blijft een
deel van me achter in zijn leegheid. Jij ziet dit niet, kent deze
apocalyptische wereld niet en ik neem het je niet kwalijk. Ik ben zelfs blij
voor je.
Een nieuwe dag…
Ik strompel op de oever van het krachtmeer dat me over de muren van
mijn ballingschap heeft geworpen. Uitgeput staar ik in de zich vaag vormende
wereld onder mijn wimpers. Het vuur in mijn buik haalt adem, zoekend naar
zuurstof om te herleven. De kleuren zijn vaal, doch onderscheidbaar. Ik moet me
opnieuw vormen, alles herschikken en betekenis geven. Achter me voel ik de
grijpgrage armen van mijn Nemesis. Deze keer geen dagen, weken of maanden. Hij
heeft gefaald. Ik ben sterk, ondanks mijn zwakheid.
Helaas is het allemaal relatief. Buiten mijn innerlijke demonen om
wacht me een nieuwe strijd: die van het leven in de externe wereld, waar jezelf
zijn, als autistisch persoon, helaas nog steeds niet geoorloofd is. Van alle
kanten wordt er druk uitgeoefend om deel te moeten nemen aan dit explosieve,
onvoorspelbare, veeleisende en genadeloze universum. De jarenlange verplichte
deelname heeft me gebrandmerkt, getekend en diep verwond. Ik draag angsten in
mijn littekens, brand mijn ziel aan verwachtingen en vrees het verlies van mijn
zelfzijn buiten mijn ankerpoort. De ruis van mijn duisternis zou afnemen zonder
die onmogelijke druk. Mijn weerstand heeft zijn limiet bereikt en ik denk: is
het niet genoeg geweest? Moet ik nog meer geven? Mag ik, na al die jaren, niet gewoon
zeggen: laat me…
Reacties
Een reactie posten